Home                

Weblog

Projects

Personal info

Favorites

Peru Report     

Travelreports

Photos                    

Guestbook

 

Reisverslagen - Madagascar

juli 2009

 

Ile Sainte Marie – het pirateneiland

 Het vliegtuig zet de landing in. Rakelings scheert het over het water, maar raakt tot mijn opluchting zonder problemen de grond. Er wordt lichtjes geklapt. Geen geringe prestatie immers, met slagregens en harde wind die het toestel enigszins uit balans brengen. Als we stil staan, gutst de regen langs de ruiten. Slik. Ik had me een tropisch eiland toch anders  voorgesteld, maar goed. Welkom op Ile Ste Marie, het pirateneiland vlak voor de oostkust van Madagascar.

 Hier hebben we op het eerste gezicht een schoolvoorbeeld van een tropisch paradijs, met zijn heldere water, overhangende palmen en weelderige vegetatie. In tegenstelling tot Nosy Be, de tropische trekpleister in het noordwesten van Madagascar trekt dit eiland beduidend minder toeristen. Niet alleen doordat het alleen via lokale vluchten is te bereiken, uiteraard heeft het ook veel te maken met zijn onbestendiger klimaat, met als uitschieter de cyclonen die hier soms voorkomen. Gelukkig is het meestal rustig en is het er aangenaam. Zelfs nu het ‘winter’ is, is het water van heerlijke temperatuur.  De ondiepe wateren tussen het eiland en het vasteland zijn trouwens elk jaar in augustus en september een geliefde broedplaats voor de bultrugwalvissen. Je kunt ze dan zelfs zien vanaf de kant. Dat moet een geweldig gezicht zijn. Helaas laten ze zich begin juli, als ik er ben, nog maar weinig zien. Daarom besluit ik geen ´safari baleine´ te maken, een geliefd uitstapje, dat overal langs de weg worden aangeprezen.

De weg, daarmee bedoel ik de hoofdweg, een ware levensader van het eiland, die loopt over bijna de hele lengte, zo’n 60 kilometer. Van het vliegveld, via de hoofdstad Ambodifotatra naar het noordelijkste puntje. Hij is helaas maar gedeeltelijk geasfalteerd, en dus worden de auto’s en taxi-brousses, de collectieve busdienst, tot het uiterste beproefd op wegen vol gaten en plassen. De asfaltweg zelf, die begint in de hoofdstad, is nog niet zo oud. Een bewoner vertelt me dat men ermee begon toen de (nu ex-) president Ravalomanana hier een aardig optrekje kocht… overigens zijn overal mensen te zien van een franse wegenbouwmaatschappij, dus over een jaar zal de rit van het vliegveld naar de hoofdstad twee keer zo snel gaan. Bewoners en toeristen zullen er blij mee zijn. Toerisme is hier immers belangrijk voor de economie. Gelukkig heeft het massatoerisme nog geen vat gekregen op Sainte Marie, want de resorts zijn relatief klein en meestal in de vorm van bungalows in de plaatselijke stijl. Tegenover mijn hotel worden er net een paar gebouwd. Een jongeman is bezig met timmeren. Hij heet Robert. Ik complimenteer hem, het ziet er mooi uit. “Ik heb dit helemaal zelf ontworpen en leid de bouw” zegt hij trots. Zoals wel vaker is de eigenaar een Fransman. Hij legt me uit waarvan de huizen hier worden gemaakt. De balken zijn van hardhout of bamboe, muren van pandalus, een soort palmbladeren, en de bladeren op het dak komen van de zogenaamde ravenala, ook wel´travellers tree´ genoemd, één van de meeste karakteristieke bomen van Madagascar. IJzersterk materiaal. Maar niet sterk genoeg voor de cyclonen die dit eiland van december tot maart soms parten spelen. “Vorig jaar nog… hiertegenover waren alle paalwoningen op het water weggeblazen!” wijst Robert naar mijn hotel aan de overkant van de weg. Dat moet een ravage zijn geweest. Maar het voordeel van dit ontwerp is wel dat ze snel weer zijn herbouwd.

Het is trouwens wel te hopen dat de toeristen straks weer komen. Want het toerisme ligt hier op zijn gat, sinds er in januari politieke rellen uitbraken in een aantal grotere steden op het vasteland. “Hier was alles toen rustig”, verzekert Robert. “Maar de toeristen blijven toch ook hier weg”. Het stemt hem en velen anderen hier, treurig. 

 Ik besluit die dag een scooter te huren om het eiland verder te verkennen. Al snel ga ik van de hoofdweg af en kom op een zandweg terecht, waar ik soms zigzaggend de kuilen ontwijk. Maar wat een heerlijke rit. Hier openbaart zich nog meer het karakteristieke eilandleven… het leven is hier mora-mora, kalm aan maar. Een zeer aangename gewaarwording.

 Wellicht dat de piraten die in de 18e eeuw hier een veilige schuilplaats zochten, ook hierdoor werden aangetrokken. Wie zal het zeggen. In ieder geval staat Ile Ste Marie bekend als een ‘refuge des pirates’, een zeeroversnest. Op een van de eilandjes, l´île aux Forbans, in de baai ontstond namelijk in de tweede helft van de achttiende eeuw een heuse gemeenschap van piraten en hun bemanning. De baai, die ligt vlak voor wat nu de hoofdstad is, was zeer geschikt om uit het zicht te blijven van de autoriteiten. Rond die tijd was het eiland niet onder heerschappij van westerse grootmachten als Engeland of Frankrijk. Ideaal dus om even op adem te komen, te fourageren of een schip te repareren. Men vermoedt dat gedurende zeker 50 jaar hier piraten woonden, die er lokale vrouwen kregen en hele families stichtten. Op zijn hoogtepunt zouden het er meer dan duizend zijn geweest. Sommigen verbleven hier af en toe, zoals de bekende William Kidd, maar anderen woonden hier langer en vonden hier zelfs de laatste rustplaats.

Ile Ste Marie kent als voornaamste ‘culturele’ attractie dan ook een heus piratenkerkhof.  Het is niet moeilijk te vinden. Ik zie een groot maar nogal krakkemikkig bord verwijzen naar het “Cimetière des Pirates”. “Satisfaction complet” staat eronder. Mits je natuurlijk gebuik maakt van een van de gediplomeerde gidsen, die niet moeilijk zijn te vinden. Zodra Gregoire mij, vaza (blanke) ziet, biedt hij zijn diensten aan. Hij is een van de weinige Engelssprekende gidsen, zo legt hij uit. De anderen zitten werkloos langs de weg. Ze zijn dus blij met mij, een van de weinige bezoekers vandaag. Achteraf was het geen verkeerde keuze een gids te nemen, want de weg ernaartoe kent een glad stenen pad door het water, waar zijn steun mij goed uitkomt. Bij hoog tij zou een bezoek dan ook onmogelijk zijn. Na een kwartier komen we bij de plek aan. De begraafplaats is klein, maar mooi gelegen op een groene heuvel. Het schemert al, en we zijn de enigen. Het begint lichtjes te regenen. De begraafplaats maakt daarom een serene maar ook onheilspellende indruk. De oudste grafsteen, compleet met ingekerfde afbeelding van doodshoofd en beenderen, dateert van 1830. Er liggen ook een aantal franse zeelui begraven. Sommigen worden nog altijd verzorgd door nazaten. Gregoire wijst me het eiland aan waar ze verbleven. “Toen was de dam er nog niet hoor!” terwijl hij wijst naar de weg naar de hoofdstad die de baai overbrugd. Nee dat begrijp ik… Ik ben wel verbaasd dat hier zich dergelijke grote schepen konden verbergen. De baai moet nog tamelijk diep zijn. “Het verhaal gaat dat hier ergens nog een schat ligt verborgen. Er zou een code staan geschreven op een van de graven. Ik geloof er echter niet in …” zegt Gregoire. Weer een spannend verhaal, alsof ik me bevind op een soort ‘Treasure Island’. Waar of niet, het zou velen hier goed uitkomen die buit te vinden. Wat wel duidelijk is, is dat er in de buurt van het eiland diverse schepen op de bodem van de zee liggen. Zoals de Adventure Galley, het schip van William Kid, en de “Fiery Dragon”, van een piraat met de bijnaam Billy One Hand, zo heeft een expeditie van National Geographic uitgewezen. Er zijn echter maar weinig kostbaarheden in aangetroffen.

 

Ik vervolg mijn tocht over het eiland, nadenkend over wat ik heb gezien. Piraten. Waren het nu zeehelden of ordinaire criminelen? Hoe dan ook, het piratenleven van toen spreekt tot de verbeelding. Wie wou er als jongetje nu geen piraat zijn, compleet met ooglapje en plastic zwaard? Het is als een spannend jongensboek. Dit ligt nu wel iets anders. Piraten teisteren nu de kusten van Somalië en Zuid-Oost Azië. Het is wereldwijd een professionele criminele industrie geworden waar miljoenen in omgaan, waar dan ook terecht jacht op wordt gemaakt. Ook toen waren het natuurlijk gewoon criminelen, die stalen en moordden. Toch wordt het hier als een attractie aangeprijsd. Ze hebben zelfs een eervolle laatste rustplaats! Laten we het erop houden dat het een mooi tijdsbeeld geeft. En dat het geld in het laatje brengt. Geef ze eens ongelijk.

Ik ga intussen verder met de ontdekkingstocht op mijn scootertje. Op naar de Indische Oceaan. Ik kom langs kleine dorpjes, met stalletjes waar gefrituurde maniok en bakbananen worden verkocht. Opvallend genoeg zie ik heel wat mensen langs de weg lopen. Sommige mooi in het wit gekleed en ik zie hier en daar vrouwen met een hoofddoekje. Een oudere man legt me uit waarom: het is vrijdag, de belangrijkste gebedsdag voor moslims. Natuurlijk. 5% van de bevolking bestaat uit moslims. Een minderheid weliswaar, maar de meeste steden hebben wel een moskee. Het zegt iets over de gemêleerde bevolking van dit land. Want laat dit eiland nu ook net de oudste katholieke kerk hebben van Madagascar.  

Uiteindelijk kom ik dan toch bij de Indische Oceaan. Deze kust is een stuk ruiger en leent zich vanwege de stroming dan ook lang niet overal voor een rustige zwempartij. Wel voor het vissen. De pirogues, boten uit een stuk gemaakt van een uitgehouwde boomstam, liggen overal. Zeewaardig dus. Ik kijk ondertussen uit over indrukwekkende branding verderop. Wacht…zie ik daar in de verte geen driemaster met een zwarte vlag?