Juli 2014 – Door Guido Hulshoff
Als je bovenop het Jomo Kenyatta conference centre staat ligt Nairobi aan je voeten. Op deze wat bewolkte ochtend zie ik vanaf deze wolkenkrabber de hele stad om me heen, al ligt een flink deel verborgen tussen het vele sappige groen. Het schijnt dat je op een heldere ochtend Mount Kenya en zelfs de Kilimanjaro in Tanzania kunt zien. Dat is me niet gegund nu maar ik krijg een aardige indruk van de enorme omvang en het cosmopolitische karakter van deze miljoenenstad, de economische en culturele hub van Oost Afrika. De skyline is dan ook redelijk indrukwekkend maar jammer genoeg zijn het jaren zeventig beton en moderne glimmende hoogbouw die overheersen. Banken, hotels en fancy appartementsgebouwen verraden de economische groei van de laatste decennia. Daartussen zie je soms wat klassieke gebouwen, zoals het gerechtsgebouw en het stadhuis. Er doorheen lopen brede verkeerswegen, slagaders van de stad die constant verstopt zijn. “Waiting in the jam seems a natural state of being for most of us” zegt een lokale zakenman in de krant.
Nee, mooi is de stad niet te noemen. Je komt hier eerder vanwege de enorme culturele rijkdom. Moslims, christenen, joden, alles heeft hier zijn plekje kris kras door elkaar. Ethiopiers hebben er talloze restaurants, Indiërs hun winkels, gesluierde vrouwen lopen naast kek geklede jongens en meisjes, en tijdens de wk wedstrijden juichen de vele expats en toeristen samen met de goedlachse Kenianen.
En ook kom je er voor de natuur, niet in de laatste plaats in de stad zelf. Ondanks het vele asfalt en verkeer, merk ik namelijk al snel hoe groen Nairobi is. In ieder geval rond de wijk waar ik woon. Natuurlijk, blik , plastic en beton lijken steeds meer te overheersen in de stad. Lange files zijn goed voor tonnen CO2 en smog (niet lekker voor je longen, merk ik aan mijn aanhoudende hoest). Vooral in armere wijken slingert allerlei plastic en ander vuilnis rond. En dag in dag uit hoor je het getik en gebonk van bouwvakkers die weer een nieuwe toren uit de grond stampen voor één of andere rijke Aziaat, meestal een Chinees of Indiër. Maar achter die betonnen muren en hekken van de appartementencomplexen, ambassade’s, restaurants en woonhuizen schuilen niet zelden weelderige tuinen. Langs de weg zie je regelmatig felle jacaranda’s en bougainvilleas.
En niet ver van mij vandaan in Kilimani bevindt zich zowaar een groene oase: Het Nairobi Arboretum, soort botanisch park van ruim 300 hectare, met bomen uit alle windstreken. Het is een perfecte plek om even wat koelte te zoeken tussen de schaduwen. Het Arboretum is een park zoals een park moet zijn: groen en weelderig met ficussen, coniferen, ceders, eucalyptusbomen en dicht struikgewas. Met daartussen ruime weides en gazonnen, waar het een levendige boel is. Schoolklassen luisteren aandachtig naar een gids of doen spelletjes, sportteams in uniform doen gymnastiek of spelen voetbal, een koor doet een generale repetite, families zitten aan de picknick. En geheel naar mijn smaak zie ik een stel djembe spelers in een kring lekker trommelen. Ik kan zo aanschuiven…
Je struikelt er ook over kleine apen, al dan niet met nog baby-exemplaren hangend aan of zittend op moeder. Of ze doen zich tegoed aan de uitpuilende vuilnisbakken. Plotseling beweegt een schaduw over me heen: een flinke buizerd strijkt voor me neer. Zomaar midden in de stad. Kicken. En dan is dit nog maar een klein park vergeleken met de bossen van Karura en Ngong Hills meer buiten het centrum.
Op een zondagmiddag zit ik onder het genot van een lokaal gebrouwen Tusker pils op het terras van het nationaal museum (overigens zeer aan te raden dit met een bezoekje te vereren!). Op gegeven moment zie ik een man met een oranje shirt binnenkomen. Ik complimenteer hem ermee en hij lacht me breed toe, omhelst me nog net niet. Ik moet gelijk kennismaken met zijn moeder, zus en kleine nichtje. Ik hoop dat we kampioen worden, zeg ik. Hopen? We worden wereldkampioen! verzekert hij me. Vooral het ‘we’ vind ik vertederend.
Met opgewekt gemoed vertek ik. In de taxi naar mijn appartement gaat het echter over ernstiger zaken. Er hangt onrust in het land, nu de regering, die vooral bestaat uit mensen van de Kikuyu en Kalenjin stam, andere bevolkingsgroepen zou buitensluiten. En er zijn nogal wat stammen hier, zo’n veertig in totaal. 7 juli aanstaande is er een grote demonstratie georganiseerd vanuit de oppositie. Als dat maar goed gaat. De chauffeur is van de Luo stam. Hij vertelt dat de meesten in vrede willen leven met elkaar, ja er zijn zelfs steeds vaker gemengde huwelijken. Het zijn die vermaledijde politici de verschillen opkloppen voor eigen gewin. Tja, dat hoor je vaker maar ik geloof hem direct. De vreselijke rassenrellen na de verkiezingen van 2007/2008 die meer dan 1100 doden opleverden en 350.000 daklozen, liggen nog vers in het geheugen. Sindsdien heerst er een fragiel evenwicht. Had Kenia maar een aardig voetbalelftal waarvoor ze hier konden juichen. Dat verbroedert tenminste weer een beetje. Al is het maar tijdelijk.
Over voetbal gesproken: Is er in Nairobi nog leven na het WK? vroeg een vriend uit Nederland. Net toen ik op tv een herhaling van Nederland-Brazilie zag, om het brons. Ja het was de zomer 2014, de tijd van het WK in Brazilië. En ja, ook daarna is er zeker nog leven. Het voetbalfestijn is geweest, klaar voor de mensen hier. Ik hoef ook even geen voetbaal meer zien. Maar het was genieten. Ik mis het samen kijken en overdreven juichen zelfs een beetje. Onze leeuwenzonen hebben hard gebruld en zich kranig geweerd. Genieten was het ook met die finale, die mij ook zowaar de winst in de pool van oud-ICCO medewerkers (georganiseerd door de onvolprezen Harry Tuinstra) opleverde waaraan ik meedeed. Ik had Duitsland als kampioen voorspeld. Kan ik bewijzen. Dus ik was blij dat ze wonnen eigenlijk.. en kan dat bedragje hier stukslaan…of weggeven. Hoewel, ik geloof niet zo in ‘om niet’, beter is het de pegels te besteden aan de lokale economie. Zoals aan een ebbenhouten slabestekset, schattige soapstone nijlpaardjes of de oerkeniaanse Maasai kraalbandjes. Of aan een heerlijke Keniaanse barbeque-maaltijd.
Maandag uit ging eten met de man in het oranje voetbalshirt. Inmiddels is hij een Keniaanse vriend geworden. Hij heet Victor. Met hem beleef ik de nodige lokale avonturen. Zo nodigde hij me op een doordeweekse avond uit in Nairobi-West, vlakbij het nationaal stadion, thuisbasis van de voetballers van de Nairobi Leopards. Tot nu toe nog een plek waar muzungu’s (blanken) niet veel opduiken, hoogstens wat rugzaktoeristen.
Natuurlijk kwam Victor pas aanzetten op Keniaans uur, dat is dus laat. Wij zetten ons neer op een openluchtterras midden op het plein vol met kleine winkeltjes, bars, eettentjes en barbequestalletjes midden op straat. Helaas is het eenmaal aan tafel ook eindeloos wachten op de bestelling. Zo zaten we pas rond 23 uur aan de dis. Maar dan had je ook wat. Het was een barbeque Kenyan style, ook wel genaamd njama choma. Eindeloos gegaard vlees. Dat in combinatie met het feit dat Nairobi-West een begrip is op gebied van njama choma onder locals, immers de buurt met de hoogste Kenyan pub-dichtheid (en waarschijnlijk ook die van dronkelappen), zijn de verwachtingen hoog gespannen.
Grote lappen vlees en bananen eindigen geroosterd op de bordjes van de clientele. Wat een verschil met de nette restaurants die wij, expats bezoeken. Goed om wat anders te proberen. De pa van Victor komt even later ook langs. De oude baas blijkt een buitengewoon onderhoudend man. Een vitale senior, of krasse knar zeg maar. Hij was vroeger onder andere adjunct- directeur van de KWS, de Kenya Wildlife Service, die alle natuurparken beheert. Vandaar zijn Toyota-busje met open dak. Geschikt voor safari’s. Ik moet beslist met hun eens mee naar het Nairobi national park, zegt hij. Daar heb ik wel oren naar.
Terwijl we aan het gammele formica-tafeltje zitten uit te buiken, komt een opdringerige verkoper zijn waar slijten bij deze muzungu. Maar ik laat niks blijken van enige interesse, kijken is kopen, en echt mooi vind ik zijn spullen niet, leert een snelle blik. Maar zijn treurig staande gezicht doet me pijn. Hij lijkt onder invloed. De zelfkant is in Nairobi nooit ver weg. De vader zegt dat de bakora van goede kwaliteit is, dat is een klassieke loopstok, waar de ‘elders’ (dorpsoudsten) mee rondlopen. Een buitenkans volgens hem, voor zo’n goede kwaliteit. “He is desperate for money” volgens de vader, dus bedingt hij een redelijke prijs voor me. Echt mooi vind ik m niet maar goed, de arme man is geholpen met zijn dagloon, en ik neem het houten kleinood dankbaar in ontvangst. Hoewel, klein is ie niet, hij past niet in mijn koffer.
Een groep jongeren neemt het ervan naast ons. Bier en zelfs whisky op tafel. Ze dansen op de harde Afrikaanse muziek, al is er nauwelijks ruimte. Ik word gewenkt voor een dansje door een van de hippe jongedames. Ik kan niet zeggen dat ik het vervelend vindt. De serveerster danst met Victor en een andere met zijn bejaarde vader. Allen swingen. Op zomaar een maandagnacht. Dat is Afrika! Ik merk maar weer eens dat muzungu’s hier op gezonde belangstelling kunnen rekenen, uiteraard. De uitbaatster is dan ook meer dan hartelijk. Ze trekt zelfs aan mijn neus… mmm weet niet of dat op een fooi kan rekenen maar grappig is het wel. Het wordt onderwijl een latertje. Morgen toch wel weer aan het werk. Ik ben blij dat ik met de vader mee kan rijden, Victor is mij iets te beschonken. Moet ik mijn vingertje opheffen zoals een Nederlander betaamt? Of is dit ook Afrika… Hoofdschuddend neem ik afscheid van hem. Gelukkig is er geen controle. Eind goed, al goed, fluister ik voordat ik in slaap val. Ook voor mijn maag trouwens. Een Keniaanse ervaring rijker.