Under African skies
“De enige oplossing is een nieuwe regering”. Jean-Pierre is vinnig. “Kabila deugt van geen kant, hij heeft de touwtjes in handen maar is een slechte leider voor ons land”. “Nee, het is zijn entourage die alles tegenhoudt, hijzelf is zo erg nog niet”, reageert de ander, een oude man, bij wie ik te gast ben. Ik hoor de levendige discussie met gespitste oren aan. Een Congolese vriend heeft me meegenomen naar zijn schoonouders, en in afwachting van het middageten drinken we wat op het balkon met prachtig uitzicht op het Kivu-meer. Het is nog vroeg, maar er staat al een lokaal ‘Primus’ biertje op tafel. Ik hou het toch maar bij een watertje. Terwijl de vrouwen elders in het huis vertoeven en de etensgeur zich vermengt met de frisse wind vanaf het meer, discussieren de mannen er lustig op los, over van alles en nog wat. Van de plaats van de vrouw (de man is hier volgens de wet nog steeds ‘chef’ van het huishouden, begrijp ik), de schande van Rwandese koffie (die komt allemaal van hier maar zij strijken met de eer), tot het meest levendige thema: de zorgwekkende staat van het land. Joseph Kabila, de zoon van de oude Kabila is al sinds 2001 aan de macht, destijds nog maar 30 jaar oud. Maar sindsdien is er weinig verbeterd voor de gewone bevolking. “En dat terwijl hij uit onze provincie komt” klinkt het teleurgesteld. Een groot probleem hier en overal in het land is de straffeloosheid. “Er zijn zat wetten en regels maar niemand houdt zich eraan omdat er te weinig wordt gestraft”. De handhaving is zwak, en als je een probleem hebt moet je vooral niet naar de diender gaan, die vaak eerst iets nodig hebben “voor een ziek kind”, voordat ze een hand uitsteken, als het al niet erger wordt. Maar het geldt vooral voor de nationale machthebbers in hoofdstad Kinshasa, die zich van alles kunnen veroorloven. “Er zijn verhalen bekend van ministers met 50 auto’s. En als ze weg zijn gestemd nemen ze alles mee”. Als ze al weg moeten. Ik ben niet eens verrast. Het wordt ze ook makkelijk gemaakt. Alle belastingen gaan linea recta naar de hoofdstad. Daar wordt het, uiteraard na een royale vergoeding voor het staatsapparaat, weer herverdeeld naar de regio’s. Het parlement zit vol getrouwen of laat zich omkopen. Het laat zich raden dat er zo maar weinig overblijft voor investeringen. Kinshasa is ver, maar haar strijkstok is heel lang. Alles moet altijd via Kinshasa, de bureaucratie is verstikkend. “Het is misschien beter als Kivu onafhankelijk wordt”. Dat zal niet zo snel gebeuren. Maar ook daar wringt de schoen. Waar het Westen jubelde dat er in 2011 eindelijk redelijk georganiseerde landelijke verkiezingen werden gehouden, vertrouwt de oude baas me toe dat op provinciaal en lokaal niveau er sinds 2006 nog steeds niks valt te kiezen. “De bestuurders traineren gewoon de boel zodat ze lekker kunnen blijven zitten” gromt hij.
De openbare voorzieningen zijn inderdaad zeer matig. Goed, in de betere buurten is er wel (geprivatiseerde) waterleiding, maar in de hogergelegen ‘bidonvilles’ moeten ze het doen met een buurtpomp. Electriciteit valt regelmatig uit, ook in mijn hotel. De wegen zijn slecht onderhouden of de naam nauwelijks waardig. Zo is de weg waar de vele NGO’s zoals Novib aan liggen, in een best redelijke buurt, er eentje die in de Camel Trophy niet zou misstaan. Vooral als het geregend heeft, is het een glijbaan vol met kraters en bulten. De geasfalteerde hoofdweg waar de overheidsgebouwen aan liggen zijn nog wel redelijk maar daarbuiten zit het ook vol met gaten waar de ervaren chauffeurs vaardig omheen zigzaggen. 4X4 en goede vering zijn onontbeerlijk hier. En dat terwijl deze provincie zo rijk is aan bodemschatten. “Die worden gewoon geroofd door Rwanda en multinationals”. Op dat moment scheert er een helicopter langs, die landt bij het naastgelegen pand, dat aan een dergelijke grote mijnfirma behoort. Ook voor Rwanda heeft men geen goed woord over; het bij ons zo bejubelde land is hier in Noord-Oost Congo flink bezig met het winnen van invloed om toegang te krijgen tot het kobalt, koper, goud en diamant. En dan hebben we het nog niet eens over de sluimerende onrust in Noord-Kivu waar rebellengroep M23 vorig jaar nog hoofdstad Goma innam (en later weer verliet). Momenteel zijn er vredes-onderhandelingen aan de gang, maar berichten duiden op zeer stroeve onderhandelingen. Weinig hoopgevend allemaal.
Als we aan de dis zitten, met geitenvlees, bakbanaan en foufou (deegballen), is het bijna niet voor te stellen dat niet ver van hier het letterlijk en figuurlijk leven is op een vulkaan. Helemaal als ik die avond met dezelfde vriend meega naar een verjaardag waar de plaatselijke hipsters zich tegoed doen aan bier, whisky en geit van de barbeque waarna er wordt gedanst op Congolese rumba. Sfeer maken, dat kunnen de Congolezen heel goed.
Toch denk ik dat als er in deze regio eindelijk echt vrede zou komen hier, de stad Bukavu er echt iets van kan maken. De universiteit hier is een van de betere van het land, er zijn veel jonge mensen met ambitie en er is een onmiskenbare dynamiek zo dicht bij de grens met Rwanda. De omgeving heeft groot toeristisch potentieel met het nabijgelegen nationaal park met nevelwouden en gorilla’s. En de glimlach en steevaste ´bonjour´ van iedereen op straat zijn mooi en authentiek. Het kan dus voor iedereen beter worden, maar dan moeten de leiders eindelijk eens serieus zich inzetten voor de publieke zaak, vrede en vertrouwen creëren, en niet alleen hun eigen belang en dat van hun kliek dienen. Moet iedereen hier ook de handen uit de mouwen steken, en het onderwijs kinderen kennis, waarden en burgerzin bijbrengen. En ja, moet ook ontwikkelingshulp in dit soort landen blijven, al is het maar om de nood van de vluchtelingen in het noorden te lenigen. O ja, ook moeten de wegen verbeteren. En dat is hier, letterlijk, nog een lange weg.
Morgen zit mijn missie er op. Ik heb net mijn uit Nederland meegebrachte bokkepootjes en stroopwafels gegeven aan Teophile, de 51 jarige en o zo voorkomende portier/nachtwaker van het hotel. Morgen half zeven zit zijn dienst er weer op en loopt hij zijn dagelijkse acht kilometer naar huis. “Kun je dit eten? » vraagt hij enigszins twijfelend. Hij is zichtbaar verguld, als ik bevestigend antwoord. “A la prochaine, papa”, zeg ik, tot de volgende keer. « Je reviendrai ». Zo nemen we afscheid. Ja, laten we hopen op een weerzien. Bij leven en welzijn. Dat wens ik ze hier van harte toe.